Sturen op cijfers betekent dat je als ondernemer beslissingen neemt op basis van onder meer kostprijzen en budgetten. Deze ‘cijfers’ worden ook wel kengetallen genoemd. Ze zeggen iets over je situatie en de ontwikkeling van je slagerij. Je gebruikt ze om doelen te stellen, jezelf te vergelijken met gemiddelden in de branche en op tijd bij te sturen. Dit magazine geeft je een idee welke cijfers je hiervoor kunt gebruiken. Ook als je geen cijfermens bent, kun je met kleine stappen al veel bereiken, want meten is weten!
Wat betekent sturen op cijfers voor jou?
Grip hebben op de cijfers geeft me de rust om te ondernemen en te doen waar ik als slager goed in ben. Ik probeer te voorkomen dat klanten aan me zien dat economisch moeilijke tijden invloed hebben op mijn bedrijf. Als ik weet dat ik grip heb op m’n cijfers, kan ik met mijn vak en met mijn klanten bezig zijn zonder dat de bedrijfsvoering in het gedrang komt.
Wat is de meerwaarde van het sturen op cijfers?
De rust die bij mij begint, straal ik uit naar mijn werknemers. Dat geeft hun ook het gevoel dat er beleid en visie is. Ik neem mijn werknemers daar voor een deel ook in mee. Ik geef ze inzicht in bijvoorbeeld klantenaantallen, puur voor de bewustwording. Ik ben niet bang voor een beetje transparantie, mits het geborgd wordt en het hen helpt om mogelijkheden te signaleren. Als je aangeeft dat het een uitdagende tijd is zonder dat je daar veel zorgen bij uitspreekt, motiveer je je werknemers om efficiënter te werken en met je mee te denken hoe dingen anders zouden kunnen. Dat levert toch weer een positieve bijdrage aan het geheel.
Heb je tips als het aankomt op sturen op cijfers?
Je ziet groeiende vraag naar gemak. We maken hier veel maaltijden. Het is algemeen bekend dat klanten die maaltijden kopen qua brutowinst een mooie groep is om erbij te hebben. Daar kun je je toonbankindeling op aanpassen. Ik zie dat het minder rendabel is om aan het begin van de week veel ruimte in de toonbank te reserveren voor voorgesneden vleeswaren. Daar zet ik dan maaltijden voor in de plaats. In het weekend is het precies andersom: dan loopt de maaltijdenverkoop iets terug, dus dan geef ik de vleeswaren meer ruimte. Zo probeer ik ervoor te zorgen dat ieder plekje in de toonbank een bepaalde omzet oplevert.
Als de kosten enorm stijgen, dan pak ik mijn begroting erbij en ga ik voor mijn winkel van het slechtste scenario uit. Je moet niet denken: ik ga nóg harder werken omdat de kosten oplopen. Stijgende kosten zijn niet het hele verhaal. Soms hoor je dat de energiekosten tien keer zo duur worden. Als je dat soort verhalen niet onderzoekt en je daar je beeld door laat bepalen, dan kun je zomaar gaan denken dat je het op korte termijn niet meer redt. Laat je er niet helemaal door beïnvloeden, want de meeste van je klanten blijven gewoon komen. Als je het zo bekijkt, zal de boel ook nooit verkeerd gaan alléén door energiekosten.
In je winst-en-verliesrekening staan cijfers die je kunt gebruiken om je onderneming aan te sturen, vooral als je ze regelmatig bijhoudt. Het liefst per week, maar per maand is al een goed begin.
Hieronder zie je een voorbeeld van een winst-en-verliesrekening van accountantskantoor BBB. De cijfers geven branchegemiddelden aan waarmee je je eigen cijfers kunt vergelijken. Kijk goed met welke omzetgroep jij jezelf moet vergelijken.
Als je in eerste snit inkoopt, zijn je inkopen lager en is je brutowinstmarge hoger dan wanneer je in vijfde snit inkoopt. Je maakt wel meer kosten omdat je meer zelf moet produceren. Bij inkoop van de vijfde snit produceer je minder en maak je minder kosten. De nettowinstmarge kan dan dus wel weer gelijk uitkomen.
Tip: hoe je ook inkoopt, kijk altijd naar de verhouding tussen je brutowinstmarge en personeelskosten. Stijgen je loonkosten meer dan je brutowinst? Kijk dan hoe dat komt en hoe je die verhouding weer kunt rechttrekken.
Je kunt de brutowinstmarge en nettowinstmarge uit je winst-en-verliesrekening aflezen of ze zelf uitrekenen.
In de tabel zie je dat je bijna hetzelfde kunt omzetten maar je brutowinstmarge toch kan verschillen omdat je op een andere manier inkoopt. De nettowinstmarge kan uiteindelijk wel bijna gelijk zijn omdat het bedrijf dat in eerste snit inkoopt meer kosten maakt dan het bedrijf dat in vijfde snit inkoopt.
Om de brutowinstmarge uit te rekenen, moet je eerst de brutowinst uitrekenen. Deze bereken je met de volgende formule:
Omzet – inkoopwaarde van de omzet = brutowinst
Vervolgens kun je de brutowinstmarge uitrekenen. Deze bereken je met de volgende formule:
Totale brutowinst ÷ totale omzet × 100%
De nettowinst is wat je overhoudt aan het verkopen van producten nadat je alle bedrijfskosten (huur, personeel etc.) hebt betaald. Om de nettowinstmarge uit te rekenen, zul je eerst de nettowinst moeten weten. Deze bereken je als volgt:
Brutowinst – bedrijfskosten = nettowinst
Nu je de nettowinst weet, kun je de nettowinstmarge berekenen. Dat doe je met de volgende formule:
Totale nettwowinst ÷ totale omzet × 100%
Twee winstmarges zijn de brutowinstmarge en de nettowinstmarge.
De brutowinstmarge geeft aan welk percentage overblijft van de omzet nadat je alle inkopen hebt betaald. De kosten zijn er dus nog niet van afgehaald.
De nettowinstmarge is het percentage van de omzet dat overblijft nadat alle kosten (exclusief belastingen) zijn betaald. Het geeft aan hoeveel van de omzet uiteindelijk overblijft.
Wijkt je brutowinstmarge af van je eerdere brutowinstmarges, je doelstelling en/of van branchegemiddelden? Onderzoek dan hoe dat komt. Hieronder tips voor vragen die je jezelf kunt stellen:
Klopt je inkoopbeleid? Vooral wanneer je inkopen hoog zijn en de marktprijzen te laag.
Krijgt het vlees dat je inkoopt de goede bestemming?
Ga je slim genoeg om met grondstoffen of is er (te) veel derving?
Is je aanbod goed genoeg afgestemd op de vraag van de klant?
Klopt de verkoopprijs die je vaststelt?
Als je een goed beeld hebt van je kosten, dan kun je goede verkoopprijzen bepalen en makkelijker op de kosten sturen.
Kosten kun je op twee manieren indelen:
De loonkosten, huisvestingskosten en afschrijvingskosten zijn je grootste kostenposten en dus de belangrijkste kosten om in de gaten te houden. Als je cijfers sterk afwijken van de branchegemiddelden en je niet weet waarom, dan kun je in de problemen komen. Houd ze dus bij, vergelijk ze en probeer erop te sturen als dat nodig is.
De loonkosten, huisvestingskosten en de afschrijvingskosten zijn je grootste kostenposten en dus de belangrijkste kosten om in de gaten te houden. Als jouw cijfers sterk afwijken van de branchegemiddelden en je weet niet waarom, dan kun je in de problemen komen. Houd ze dus bij, vergelijk ze en probeer erop te sturen als dat nodig is.
Elk jaar krijg je van je accountant de balans van je onderneming. Je ziet hierin hoe je onderneming er financieel voor staat.
Hieronder een voorbeeld van een balans met uitleg van de belangrijkste begrippen.
Om deze vraag te beantwoorden, kun je de liquiditeit van je onderneming uitrekenen. Hoe hoger het getal dat uit de formule komt, hoe hoger de liquiditeit.
Bij het berekenen van de liquiditeit kijk je naar de verhouding tussen je vlottende activa (kortlopende schulden) en je vlottende passiva (kortlopende bezittingen, inclusief je liquide middelen). Er zijn twee formules: de current ratio en quick ratio. In de current ratio worden de voorraden meegerekend. Als het lang duurt voordat je je voorraad verkoopt en je voorraad dus niet snel wordt omgezet in geld, kun je beter de quick ratio gebruiken. In de quick ratio worden de voorraden niet meegerekend.
Hier zie je de formules om de current ratio en de quick ratio uit te rekenen.
Current ratio = vlottende activa ÷ kortlopende schulden
Quick ratio = vlottende activa – voorraden en bestellingen in uitvoering ÷ kortlopende schulden
Hieronder twee voorbeelden van de berekeningen:
Vlottende activa (inclusief liquide middelen): € 41.218
Vlottende activa: € 37.927
Voorraden: 11.150
Quick ratio: 41.218 ÷ 37.927 = 1,09
Current ratio: (41.218 - 11.150) ÷ 37.927 = 0,79
Als je op de current ratio een 2 of hoger scoort, dan ben je liquide. Voor de quick ratio is dat met 1 of hoger. Is deze lager? Onderzoek dan hoe dat komt en neem maatregelen. Denk aan betalingsregelingen met de crediteuren. Als je de liquiditeit uitrekent over meerdere periodes, dan kun je zien of deze afneemt of toeneemt.
Kun je als onderneming aan al je kortlopende betalingsverplichtingen voldoen en je kortlopende schulden afbetalen? Denk aan het betalen van salarissen, rekeningen van je leveranciers en belastingen.
Houd cijfers bij om je onderneming goed te kunnen bijsturen als dat nodig is. Je kunt ze dan vergelijken met je eigen cijfers uit eerdere perioden, met cijfers van collega’s en met branchegemiddelden.
Veel cijfers haal je uit je winst-en-verliesrekening, zoals de brutowinstmarge, de nettowinstmarge en de kosten. De grootste kostenposten zijn loonkosten, huisvestingskosten en afschrijvingskosten.
Je kunt ook gegevens uit je balans gebruiken om op te sturen. Begin met één ding. Je krijgt er vanzelf meer gevoel voor.
Op welke cijfers stuur je nu? Welke cijfers zou je nog meer bij willen gaan houden?
Waarmee vergelijk je je cijfers?
Wijken jouw winstmarges af van de branchegemiddelden?
Wat is een kostenpost waarop je wilt sturen? Is deze variabel of vast en direct of indirect?
Wat is de liquiditeit van je onderneming?
Bruto- en nettowinstmarge
Reken je brutowinstmarge en je nettowinstmarge uit. Vergelijk deze daarna met branchegemiddelden.
Wijken jouw marges erg af? Zo ja, onderzoek waaraan dit kan liggen. Hoe kun je dit bijsturen? Vraag eventueel hulp aan iemand als je er zelf niet goed uitkomt.
Sturen
Kies een onderwerp waarop je zou willen sturen. Denk bijvoorbeeld aan:
Houd deze cijfers regelmatig bij. Bijvoorbeeld per week of per maand. Doe dit voor een periode langer dan een jaar, zodat je verschillende jaren met elkaar kunt vergelijken. Wat zie je? Wat valt je op? Hoe wil je op dit cijfer sturen?